Home

rss

Het Federaal Planbureau en de Nationale Bank van België verwachten beide dat, bij ongewijzigd beleid, de werkgelegenheid tegen 2021 met ongeveer 125 000 personen zal toenemen. Dat betekent echter een scherpe vertraging ten opzichte van de nettocreatie van de afgelopen jaren. Van 2014 tot 2018 heeft immers niet minder dan een kwart miljoen personen een baan gevonden. Tegen die achtergrond kwam de werkloosheidsgraad, die sinds eind 2015 gestaag daalt, in 2018 op 6 % uit, het laagste peil sinds medio jaren zeventig. Volgens de projecties zou de werkloosheid zich tegen 2021 stabiliseren op 5,7 %.

Dat verloop kwam ten goede aan de werkgelegenheidsgraad van de 20-64-jarigen, maar met 69,7 % ligt deze nog altijd onder het Europese gemiddelde van 73,1 %. Hij zou in 2020 oplopen tot 71 %, en zou dus nog onder de doelstelling van 73,2 % blijven die door België in het kader van de EU2020-strategie werd vastgelegd. Vlaanderen, dat een doelstelling van 76 % had vastgesteld, zou dat doel bereiken; de werkgelegenheidsgraad beloopt er momenteel 74,6 %; in Wallonië bedraagt hij 64,7 % en in Brussel 61,4 %. Die gewestelijke verschillen zijn ook uitgesproken voor de werkloosheid. Hoewel deze aanzienlijk is gedaald in elk van de drie gewesten van het land en wat sterker in Brussel en Wallonië dan in Vlaanderen, zijn er nog steeds onderlinge verschillen. In het Vlaams Gewest bedroeg de werkloosheidsgraad in 2018 3,4 %, in het Waals Gewest 8,4 % en in Brussel 13,2 %. Terwijl er thans kan worden gesproken van frictiewerkloosheid in het noorden van het land, blijft de werkloosheid van meer structurele aard in de beide andere gewesten.

Uit het overzicht dat de Raad heeft opgemaakt van de maatregelen die de verschillende beleidsniveaus hebben genomen om onder meer op zijn aanbevelingen in te spelen, blijkt dat de vorige regeringen belangrijke hervormingen (werkloosheidsverzekering, regelingen voor vervroegde uittreding, loonvorming, werkorganisatie, enz.) tot stand brachten. Deze vormen echter geen eindstadium. De transformatie van de arbeidsmarktinstituties moet onverminderd worden voortgezet en zelfs worden versneld om het hoofd te kunnen bieden aan de toenemende uitdagingen.

Om de sterke dynamiek van de arbeidsmarkt te handhaven, is het nodig verder maatregelen te nemen die aanzetten tot de creatie van banen en de activering van werkzoekenden. Een groter aantal personen aan het werk krijgen en houden is onontbeerlijk, enerzijds ter ondersteuning van ons socialezekerheidsstelsel in het licht van de vergrijzing van de bevolking, en anderzijds omdat werk zorgt voor sociale integratie en een verkleining van de armoederisico’s.

Met 68,6 % is de arbeidsmarktparticipatie van de 15-64-jarigen laag. Ons land bereikt niet het peil van de referentielanden. Die vaststelling wordt bevestigd voor alle drie de gewesten van het land. Ze geldt in het bijzonder voor bepaalde bevolkingsgroepen. Het gaat om niet-EU-burgers, 55-plussers, jongeren, vrouwen en, algemeen beschouwd, laaggeschoolden. Om op alle kansengroepen te kunnen inwerken, teneinde de participatie over het algemeen op te voeren, heeft de Raad besloten deze problematiek te analyseren in zijn volgend thematisch verslag.

Hoewel de dynamiek van de banencreatie van de afgelopen jaren de spanningen op de arbeidsmarkt heeft aangewakkerd, zijn de problemen met de afstemming van het arbeidsaanbod op de arbeidsvraag eveneens toe te schrijven aan structurele verschijnselen, zoals het gebrek aan mobiliteit in het land, de arbeidsvoorwaarden (werktijden, woon-werkverkeer, werklast, enz.) die onder de verwachtingen van de werkzoekenden blijven of het ontbreken van financiële prikkels om te werken, vooral voor de laagste lonen of voor de oudere werknemers. Een andere belangrijke structurele factor is de mismatch tussen de door de ondernemingen vereiste vaardigheden en de competenties van de potentiële werknemers.

De vraag naar hogergekwalificeerde profielen zal enkel toenemen met de digitalisering van de economie. Ze vergt hogere investeringen in de scholing van de toekomstige generaties maar ook in de opleiding van wie momenteel op de arbeidsmarkt werkzaam is.

Het onderwijssysteem moet aan die ontwikkelingen worden aangepast. Scholen moeten over moderne technologische instrumenten beschikken en de leerkrachten moeten dat leerproces begeleiden. De Raad roept ertoe op het percentage vroegtijdige schoolverlaters drastisch terug te schroeven, dat is het aantal personen die het onderwijsstelsel verlaten zonder een diploma van het secundair onderwijs te hebben behaald. Het is ook noodzakelijk de studenten te laten kiezen voor toekomstgerichte studierichtingen door te communiceren over de loopbaanmogelijkheden en de loonvooruitzichten die de verschillende richtingen bieden.

Zodra ze het schoolsysteem hebben verlaten, moeten de (potentiële) werknemers opleidingen blijven volgen om hun inzetbaarheid te waarborgen volgens het principe van levenslang leren. Een overgrote meerderheid van de bevolking volgt die logica echter niet. In 2016 gaf 80 % van de 25- tot 64-jarigen te kennen dat ze geen opleiding hadden gevolgd omdat ze dat niet wensten. Een herwaardering van het imago van opleiding lijkt alleszins onontbeerlijk.

Een dynamische en welvarende economie kan niet tot stand komen zonder de steun van een efficiënte arbeidsmarkt, die in staat is competente arbeidskrachten in te zetten en daarbij toeziet op de kwaliteit van de arbeidsplaatsen. De huidige snelle en ingrijpende veranderingen vergen meer soepelheid, zowel van de ondernemingen als van de werknemers. De loopbanen verlopen steeds minder lineair, en heroriënteringen moeten niet langer worden beschouwd als tegenslagen, maar als normale fasen in een carrière. Deze transformatie zal slechts worden aanvaard als ze gepaard gaat met een beleid dat de loopbaantrajecten veiligstelt. De sociale bescherming via de werkloosheidsverzekering vormt daar de basis van, maar ze moet worden aangevuld met een ambitieus beleid van permanente opleiding en validatie van de competenties, niet alleen voor de werkzoekenden, maar voor alle werknemers, ongeacht of ze loontrekkenden of zelfstandigen zijn. De verantwoordelijkheid voor deze aanpak moet worden gedragen door de werknemers, de werkgevers én de overheid.

Downloads