Home

rss

Net zoals iedere zomer maakt de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid de balans op van
de recente ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Op basis van eigen analyses en projecties
van de Nationale Bank en het Federaal Planbureau, formuleert de Raad een reeks
aanbevelingen die de omstandigheden moeten creëren voor een inclusief herstel dat rijk
is aan werkgelegenheid.

In een economie aan het infuus, hield de werkgelegenheid goed stand

De tijdelijke werkloosheid, het overbruggingsrecht, de financiële steunverlening aan de
ondernemingen, het telewerk en het moratorium op de faillissementen, om slechts de belangrijkste
maatregelen te vermelden die sinds de start van de gezondheidscrisis werden genomen, hebben
ervoor gezorgd dat het banenverlies in 2020 beperkt bleef. Volgens de nationale rekeningen kromp
de binnenlandse werkgelegenheid slechts met netto 800 personen. Hoewel dit, rekening houdend
met de omvang van de ondergane schok, een bijzonder gunstig resultaat lijkt, moet er worden aan
herinnerd dat de Belgische economie, vóór de gezondheidscrisis, netto om en nabij 70 000 banen
per jaar creëerde. De werkgelegenheidsgraad, die sinds 2015 constant steeg, van 67,2 tot 70,5 % in
2019, liep in 2020 terug tot 70 %.
De opleving van de economische groei en het feit dat de meeste ondersteunende maatregelen
gedurende het grootste gedeelte van het jaar gehandhaafd bleven, impliceren dat de
werkgelegenheid vanaf dit jaar vermoedelijk zal stijgen, met zo’n 32 000 à 35 000 banen volgens de
Nationale Bank en het Planbureau. Rekening houdend met een beperkt risico op een
inhaalbeweging bij de faillissementen, zou de werkgelegenheid in 2022 minder dynamisch groeien,
met een netto creatie van ongeveer 8 000 à 9 000 banen. In 2023, als de schok grotendeels zal zijn
opgevangen, zal de werkgelegenheid duidelijker aantrekken, gedragen door de
conjunctuurgevoelige sectoren. De toename van het aantal zelfstandigen, dat continu is blijven
groeien, zelfs op het hoogtepunt van de gezondheidscrisis, zou de komende jaren evenwel
vertragen.

De crisis heeft nochtans heel wat slachtoffers gemaakt

Hoewel het banenverlies op het geaggregeerde niveau relatief beperkt bleef, werden sommige
bevolkingsgroepen sneller en zwaarder getroffen, namelijk de jongeren, de laag- of
middengeschoolden en de personen van niet-EU-oorsprong. De reden daarvoor is dat ze
oververtegenwoordigd zijn in de zwaarst getroffen sectoren (de horeca, de contactberoepen, de
evenementen- en de culturele sector, maar ook de detailhandelszaken (non-food) en, in mindere
mate, de bouwsector en de verwerkende nijverheid), maar ook het feit dat ze vaker tijdelijke
contracten hebben, die niet werden verlengd. Zowel de transitie van werkloosheid naar
werkgelegenheid als het behoud van de werkgelegenheid viel in 2020 voor deze groepen lager uit
dan het jaar voordien. De situatie van de lagergeschoolden is in het bijzonder zorgwekkend omdat

deze laatsten een groot aandeel hebben in de tijdelijk werklozen en ze, zodra de steunmaatregelen
ten einde lopen, in het klassieke werkloosheidssysteem dreigen te belanden.
Het betreft hier tevens groepen met een lager inkomensniveau en met een geringere spaarbuffer,
die niet goed bestand zijn tegen zwaar inkomensverlies gedurende lange tijd. Het aanhouden van
de coronacrisis begint dan ook te wegen op de financiële reserves waarover die personen konden
beschikken. In 2020 ontvingen gemiddeld elke maand 153 000 personen een leefloon. Dit is hoger
dan in 2019 waar een gemiddelde van 147 000 werd geregistreerd. De grootste stijgingen werden
opgetekend tijdens de lockdowns. Bovendien werd ook een bijzonder sterke toename opgetekend
van het aantal personen die een beroep deden op andere vormen van sociale bijstand, zoals
voedselhulp, financiële steun of schuldbemiddeling, zowel bij de OCMW’s (+28 %) als bij private
initiatieven.

De toename van de werkloosheid is reeds gecompenseerd, maar het risico op structurele werkloosheid kan niet worden uitgesloten

De maatregelen die werden genomen om de werkgelegenheid te beschermen, het feit dat er nog
steeds aanzienlijke jobkansen zijn, maar ook de vertraging in de toetreding van nieuwe
arbeidskrachten tot de arbeidsmarkt hebben ertoe bijgedragen dat de stijging van de werkloosheid
beperkt bleef. Na de piek tijdens de zomer van 2020 (+ 50 000 ten opzichte van het gemiddelde van
2019), is het aantal niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) sinds maart van dit jaar teruggekeerd
naar het gemiddelde niveau van vóór de crisis. In mei 2021 bevond dat aantal zich zelfs 25 000
personen onder het gemiddelde van 2019 (-16 000 in Vlaanderen, -8 500 in Wallonië en -400 in
Brussel). Eén somber punt: de stijging van de langdurige werkloosheid. In mei 2021 was het aantal
NWWZ die tussen zes en twaalf maanden werkloos waren, met 5 000 eenheden gestegen en dat
van de NWWZ die sinds ten minste één jaar werkloos waren, met 13 000 eenheden ten opzichte
van het gemiddelde van 2019.
De werkloosheidsgraad, die de verhouding weergeeft tussen het aantal werklozen en de
beroepsbevolking, liep in 2020 op tot gemiddeld 5,6 %, nadat hij in 2019 een historisch dieptepunt
van 5,4 % had bereikt. Op gewestelijk niveau bedraagt hij 3,5 % in Vlaanderen, 7,4 % in Wallonië en
12,4 % in Brussel. Volgens de ramingen van de Nationale Bank zal de werkloosheidsgraad in 2021
nog licht toenemen. In 2022 zou hij verder stijgen tot 6 %. De daling, die vóór de gezondheidscrisis
was ingezet, zal vervolgens hervatten. Volgens de projecties van het Planbureau voor de
middellange termijn zou de werkloosheidsgraad tegen het einde van de projectieperiode, namelijk
2026, zelfs teruglopen tot 5 %.
Zelfs tijdens de crisis bleef de behoefte aan arbeidskrachten in diverse sectoren groot. Voor het
hele land waren er in het vierde kwartaal van 2020 niet minder dan 115 500 vacatures, dat is een
vacaturegraad van 2,9 %, veel hoger dan het gemiddelde van het eurogebied (1,9 %). Dat wijst op
bijzondere moeilijkheden bij de indienstnemingen, wat de ondernemingen in hun ontwikkeling
afremt. De daaruit voortvloeiende spanningen zijn voelbaar in de drie gewesten, al zijn ze in
Vlaanderen het scherpst (3,2 %). In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in Wallonië bedroeg de
vacaturegraad respectievelijk 2,8 en 2,4 %. De vraag naar arbeidskrachten is het hoogst in de
sectoren informatie en communicatie (6,4 %), de beroeps-, wetenschappelijke en technische
activiteiten (5,4 %) en de bouw (4,2 %). Hoewel sommige tendensen wellicht werden verscherpt
door de gezondheidscrisis, ging het vaak om structurele knelpuntberoepen. Die spanningen worden
nog opgevoerd door het feit dat de transitie naar werkgelegenheid in België trager verloopt en
minder frequent is. De crisis heeft de transitie van werkloosheid naar werkgelegenheid in alle
landen onvermijdelijk afgeremd. Vertrekkend van een minder gunstige positie, heeft België in dat
verband niet beter gepresteerd. Gemiddeld beschouwd, daalde de transitiegraad tussen 2019 en
2020 met 3 procentpunt.

DE PRIORITEITEN:
Het herstel begeleiden en daarbij niemand aan de kant laten staan…

Terwijl de steunmaatregelen geleidelijk moeten worden afgebouwd, moet worden geïnvesteerd in
begeleiding die aangepast is aan de behoeften van ondernemingen en werknemers om de
banencreatie te stimuleren. Té lang niet-gerichte steun blijven verlenen, is niet enkel duur vanuit
budgettair oogpunt, maar ook contraproductief omdat het economisch onleefbare situaties in
stand houdt. De algemene maatregelen, die met spoed werden genomen en op dat ogenblik
noodzakelijk waren, zijn niet langer relevant. De regel van de drie T’s (Timely – tijdig, Targeted –
doelgericht, Temporary – tijdelijk) moet helpen om tijdens deze nieuwe fase in de aanpak van de
gezondheidscrisis de noodzakelijke maatregelen te nemen. Op basis van een dialoog met de sociale
partners en om te bepalen wat nu precies de behoeften zijn, moet de overheid een kalender
uitwerken om de algemene steunmaatregelen geleidelijk af te bouwen en ze te vervangen door
doelgerichte, voorwaardelijke en tijdelijke maatregelen. Op basis van diezelfde dialoog moeten
sommige van de zo vrijgekomen middelen besteed worden aan een herintegratiebeleid en de
heroriëntering van de werkenden, loontrekkenden en zelfstandigen, slachtoffers van de crisis.

… en de voorwaarden creëren om de doelstelling van een werkgelegenheidsgraad van 80 % te bereiken

Terwijl we net uit de crisis komen, en ondanks de voor de komende jaren optimistische macroeconomische
projecties, lijkt het een bijzonder ambitieuze doelstelling om tegen 2030 een
werkgelegenheidsgraad van ten minste 80 % te beogen, terwijl die in 2020 op 70 % uitkwam.
Daartoe zouden tegen het einde van dit decennium immers zowat 660 000 extra personen tussen
de 20 en 64 jaar oud aan de slag moeten gaan. Dat veronderstelt voor de komende tien jaar een
groei van de werkgelegenheid met gemiddeld 1,3 % per jaar, het percentage dat werd opgetekend
tussen 2016 en 2019. Rekening houdend met de huidige niveaus van de werkgelegenheidsgraad
van de diverse bevolkingsgroepen, zal het er ook en misschien vooral op aankomen de zogeheten
risicogroepen te mobiliseren, met andere woorden de groepen die momenteel het minst
vertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt. Transversaal beschouwd, gaat het om de
laaggeschoolden (45,6 %), de personen van buiten de EU (40,1 %), de 60-64-jarigen (34,3 %), de –
steeds talrijker wordende – langdurig zieken, de mensen met een handicap (24 %). Ook de
werkgelegenheidsgraad van de vrouwen (65,9 %) kan nog verder worden opgevoerd.
Het succes van dit alles vergt de mobilisatie van mensen die beschikken over de vaardigheden die
nodig zijn in een economie die in het teken staat van de digitale integratie en de ecologische
transformatie. Dit veronderstelt ook een aanbod van kwaliteitsvolle banen in termen van
arbeidsvoorwaarden en bezoldiging.
De arbeidsmarkt zal ook meer transitioneel moeten worden, door in te zetten op het activeren van
werkzoekenden, door permanente opleiding aan te bieden en door toe te laten dat de afwisseling
en combinatie van professionele statuten gedurende de hele loopbaan vlotter kan verlopen.
Tot slot vereist de te volgen strategie dat wordt geïnvesteerd in menselijk kapitaal en dat studies
worden gepromoot in richtingen die banen creëren, in het bijzonder de wetenschappelijke en
technische.